Paroles
Er zaten zeven kikkertjes al in een boerensloot.
De sloot was toegevroren, de kikkertjes half dood.
Ze kwekten niet, ze kwaakten niet,
van honger en verdriet.
Ze kwekten niet, ze kwaakten niet,
van honger en verdriet.
De jongste, die een wijsneus was, zei tot zijn kameraads,
Die malle nachtegalen, wat hebben die een praats,
Was eerst het ijs maar in de dooi,
wij zongen eens zo mooi.
Was eerst het ijs maar in de dooi,
wij zongen eens zo mooi.
Maar toen de lieve lente kwam, zij kwaakten de oude wijs.
Als zij dat zingen noemen, wens ik ze weer in 't ijs.
Ik geef die kikkers allemaal,
voor ene nachtegaal.
Ik geef die kikkers allemaal,
voor ene nachtegaal.