Daar kwam een boer uit Zwitserland,
Kadee, kadulleke, kada,
En die had enen ezel aan zijn hand,
Laberdi laberda laberdonia,
En die had enen ezel aan zijn hand,
Cecilia !
Waarop dat lei enen witten doek,
Kadee, kadulleke, kada,
Hij sprak: "Wat zal ik daarmee doen?"
Laberdi laberda laberdonia,
Hij sprak: "Wat zal ik daarmee doen?"
Cecilia !
"Snijerken" sprak hij, "snijerken fijn",
Kadee, kadulleke, kada,
"Wil mij maken een kedelijn",
Laberdi laberda laberdonia,
"Wil mij maken een kedelijn",
Cecilia !
En toen die kedelijn was gemaakt,
Kadee, kadulleke, kada,
Toen ging hij voor zijn vrouwke staan,
Laberdi laberda laberdonia,
Toen ging hij voor zijn vrouwke staan,
Cecilia !
"Vrouwken", sprak hij, "Vrouwken fijn",
Kadee, kadulleke, kada,
"Zeg mij, hoe staat die kedelijn?"
Laberdi laberda laberdonia,
"Zeg mij, hoe staat die kedelijn?"
Cecilia !
"Die kedelijn staat jou niks goe";
Kadee, kadulleke, kada,
Ge hebt een lijf gelijk een koe !"
Laberdi laberda laberdonia,
Ge hebt een lijf gelijk een koe !"
Cecilia !
"Heb ik een lijf gelijk een koe",
Kadee, kadulleke, kada,
"Dan ga ik weer naar den snijer toe".
Laberdi laberda laberdonia,
"Dan ga ik weer naar den snijer toe".
Cecilia !
"Snijerken" sprak hij, "snijerken fijn",
Kadee, kadulleke, kada,
"Ge hebt bedorven mijn kedelijn".
Laberdi laberda laberdonia,
"Ge hebt bedorven mijn kedelijn".
Cecilia !
"Heb ik er bedorven uw kedelijn?",
Kadee, kadulleke, kada,
"Ik heb het gesnejen in de maneschijn",
Laberdi laberda laberdonia,
"Ik heb het gesnejen in de maneschijn",
Cecilia !
"Hebt gij het gesnejen in de maneschijn?"
Kadee, kadulleke, kada,
"Ik zal het betalen in de zonneschijn",
Laberdi laberda laberdonia,
"Ik zal het betalen in de zonneschijn",
Cecilia !
Die boer die pakt zijn stok al gauw,
Kadee, kadulleke, kada,
En waar hij sloeg kwam niet zo nauw !
Laberdi laberda laberdonia,
En waar hij sloeg kwam niet zo nauw !
Cecilia !
Maar ook die snijer die hield zich kloek;
Kadee, kadulleke, kada,
Hij stak den boer met zijn naald in zijn broek,
Laberdi laberda laberdonia,
Hij stak den boer met zijn naald in zijn broek,
Cecilia !
Ze zetten den snijer op een witte geit,
Kadee, kadulleke, kada,
En reden ermee naar de eeuwigheid,
Laberdi laberda laberdonia,
En reden ermee naar de eeuwigheid,
Cecilia !