Paroles
1. Juffrouw, wilt u mijn marmotje eens zien?
Het is zo'n aardig beestje.
Hij kan dansen, hij kan springen
hij kan mooie liedjes zingen.
2. Wie wil er mijn marmotje zien?
't Is zo'n aardig beestje.
Hij kan dansen, hij kan springen
hij kan mooie liedjes zingen.